Legal Lexikon

Ondernemingsentiteit binnen de concern

Begrip en juridische classificatie van het ondernemingsstation binnen de concern

Die Ondernemingsstation binnen de concern is een term die wordt gebruikt in verband met de organisatie, structuur en de juridische relaties van de verschillende onderdelen van een concern. Het beschrijft een organisatorische en vaak bedrijfsmatige eenheid die juridisch te onderscheiden is van de moedermaatschappij en de overige concernvennootschappen, maar toch aan de totale structuur van het concern verbonden blijft. Het ondernemingsstation is daarbij vaak geen zelfstandige rechtspersoon, maar onderdeel van een juridische eenheid binnen het concern.

Deze definitie en juridische behandeling zijn met name relevant bij de interpretatie van concernrechtelijke bepalingen en vinden hun betekenis binnen het vennootschapsrecht, arbeidsrecht, belastingrecht en bij toezicht- en medezeggenschapsrecht.


Structuur en verschijningsvormen van het ondernemingsstation binnen de concern

Bedrijfseconomische en organisatorische afbakening

Ondernemingsstations binnen de concern manifesteren zich als afgebakende organisatorische eenheden binnen een grotere rechtspersoon (bijv. bedrijf, vestiging, filiaal) of als zelfstandige economische deelgebieden die aan een bepaald doel of bedrijfssegment zijn toegewezen. Meestal zijn ze direct ondergeschikt aan de directie of aan een tussenmaatschappij.

Juridische status

Juridisch gezien beschikken ondernemingsstations in de regel niet over een eigen rechtspersoonlijkheid. Ze maken deel uit van een zelfstandige vennootschap, maar kunnen economisch en feitelijk afgebakend en organisatorisch grotendeels zelfstandig opereren. Hun juridische kwalificatie verschilt wezenlijk van dochterondernemingen, die zelfstandige rechtspersonen zijn. Ondernemingsstations vormen derhalve deelvermogens of deelbedrijven binnen één juridische entiteit, bijvoorbeeld een GmbH of NV binnen de concernstructuur.


Juridische aspecten van het ondernemingsstation binnen de concern

1. Vennootschapsrechtelijke betekenis

a. Concernrechtelijke inbedding

In het Duitse concernrecht volgens §§ 18 e.v. Aktiengesetz (AktG) wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende interne eenheden binnen het concern. Ondernemingsstations zijn, anders dan dochterondernemingen, geen juridisch zelfstandige vennootschappen, maar organisatorische structuren binnen één of meerdere rechtspersonen. Toch kunnen ze binnen het concern eigen organisatie-eenheden, afdelingen, fabrieken of filialen vormen.

b. Regelingen omtrent aansprakelijkheid

Het ondernemingsstation kent geen eigen, externe aansprakelijkheid; de dragende vennootschap is zowel intern als tegenover derden steeds aansprakelijk. Interne gedragsregels en instructierechten kunnen echter binnen het concern ook voor leidinggevenden en personeel in het ondernemingsstation worden geregeld.

2. Arbeidsrechtelijke implicaties

a. Toewijzing van werknemers

Arbeidsrechtelijk beschouwd zijn medewerkers van een ondernemingsstation in principe in dienst bij de rechtspersoon waartoe het station behoort. Bedrijfslidmaatschap, medezeggenschapsrechten (bijv. volgens de Wet op de Ondernemingsraden), opzegtermijnen en sociaal plannen richten zich naar deze verbondenheid. Ondernemingsstations kunnen echter ondernemingsraden (bij bedrijfsomvang volgens § 1 BetrVG) vormen en bij bedrijfsverplaatsingen apart worden geregistreerd volgens § 613a BGB.

b. Medezeggenschapsrecht

Met betrekking tot de medezeggenschap binnen het bedrijf is doorslaggevend hoe ondernemingsstations juridisch worden beoordeeld als zelfstandige of gezamenlijk geleide bedrijven binnen de concern. Dit beïnvloedt de benoeming en samenstelling van de ondernemingsraad alsook de verkiezing van werknemersvertegenwoordiging in de raad van commissarissen.

3. Fiscale aspecten

a. Begrip vaste inrichting

Fiscaal gezien is het ondernemingsstation van belang in samenhang met het begrip vaste inrichting volgens § 12 Abgabenordnung (AO). Voor de winstbelasting kan een ondernemingsstation als vaste inrichting van de concern of de desbetreffende vennootschap worden aangemerkt, indien het over een vaste bedrijfsinrichting beschikt die dient voor de uitoefening van de ondernemingsactiviteit. Dit beïnvloedt de winstbepaling en toerekening van inkomsten binnen de concern.

b. Interne verrekeningsprijzen binnen het concern

Indien ondernemingsstations internationaal opereren, zijn vragen over een correcte inrichting en documentatie van verrekeningsprijzen van belang. Deze moeten voldoen aan de eisen van het Außensteuergesetz en de OESO-richtlijnen voor verrekeningsprijzen, met name bij transacties met andere delen van de concern in verschillende landen.

4. Toezichtsrecht en regulering

In een toezichtsrechtelijke context, met name bij kredietinstellingen of verzekeringen, is het ondernemingsstation binnen de concern relevant voor het beoordelen van risicospreiding en de toezichtrechtelijke inrichting. Het kan in aanmerking worden genomen bij de toewijzing van controle- en rapportageverplichtingen.


Onderscheid ten opzichte van andere interne eenheden van het concern

Het ondernemingsstation is niet gelijk te stellen aan de juridisch zelfstandige dochtermaatschappij of de juridisch niet-zelfstandige vaste inrichting. Het onderscheidt zich door:

  • Geen zelfstandigheid als rechtspersoon
  • Beperkte externe werking
  • Geen eigen aansprakelijk vermogen
  • Volledige juridische integratie in de moedermaatschappij of het concernhoofd

Bijzonderheden en onderscheidende kenmerken

Functionele afbakening

Het begrip ondernemingsstation moet in wezen functioneel worden opgevat: het gaat doorgaans om een product-, markt- of taakgerichte eenheid binnen de concern, zonder los te staan van de totale organisatie.

Typische voorbeelden

  • Vertegenwoordigingen, servicepunten of productielocaties
  • Internationale filialen die organisatorisch, maar niet juridisch, zelfstandig zijn
  • Verkoop- en logistieke centra in het buitenland die niet als zelfstandige dochtermaatschappijen bestaan

Relevantie voor de concernstructuur en -sturing

De exacte definitie en juridische behandeling van het ondernemingsstation is doorslaggevend voor de structurering van verantwoordelijkheden, aansprakelijkheden, risicomanagement en compliance alsook belastingoptimalisatie in multinationale concerns. Met name in matrixorganisaties en divisiestructuren speelt de juridische kwalificatie een cruciale rol bij de inrichting van interne besturings- en controlesystemen.


Literatuur en verdere aanwijzingen

  • Wettelijke basis: §§ 18 e.v. AktG, § 12 AO, Wet op de Ondernemingsraden, Wet op de Medezeggenschap
  • Vakliteratuur: Standaardwerken op het gebied van vennootschapsrecht, concernrecht en arbeidsrecht
  • Bestuursvoorschriften: BMF-schrijven over vaste inrichtingen; richtlijnen van de Bundesanstalt für Finanzdienstleistungsaufsicht (BaFin)

Conclusie

Het ondernemingsstation binnen de concern vormt een belangrijk element in de concernorganisatie dat verschillende juridische vakgebieden raakt. Het is niet identiek aan de dochtermaatschappij noch aan de zelfstandige vaste inrichting, maar vormt een organisatorische eenheid binnen een bestaande rechtspersoon. De juridische beoordeling is van belang voor aansprakelijkheid, arbeids-, fiscale en toezichtrechtelijke aspecten en beïnvloedt in sterke mate de concern- en besturingsstructuur. Een correcte classificatie draagt bij aan rechtszekerheid binnen het concernmanagement en aan de compliance met externe vereisten.

Veelgestelde vragen

1. Aan welke juridische voorwaarden moet worden voldaan voor de toewijzing van een ondernemingsstation binnen een concern?

De toewijzing van een ondernemingsstation binnen een concern vereist dat aan de juridische randvoorwaarden, met name ten aanzien van arbeidsrecht, medezeggenschapsrechten en eventuele cao-bepalingen wordt voldaan. Allereerst moet worden onderzocht of bestaande arbeidsovereenkomsten een overplaatsing of toewijzing naar een andere concernvennootschap of -station toelaten; dit betreft bijvoorbeeld de formulering van de arbeidsplaats of de definitie van het takenpakket. Op grond van het ondernemingsraadrecht moet conform § 99 BetrVG de ondernemingsraad doorgaans worden betrokken bij individuele personele maatregelen zoals overplaatsingen. Ook moeten eventuele individuele en collectieve overplaatsingsbeschermingsbepalingen en het medezeggenschapsrecht conform § 102 BetrVG bij reguliere opzeggingen in acht worden genomen, indien de toewijzing met beëindiging van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst gepaard gaat. Bij uitzendingen naar het buitenland gelden verder nationale en internationale arbeidsrechtelijke en fiscale/socialezekerheidsbepalingen, zoals de A1-procedure bij EU-detachering. Daarnaast moeten instemmingsvereisten van het UWV of andere instanties in acht worden genomen als er sprake is van vergunningplichtige arbeidskrachten. Tot slot zijn interne privacyregels met betrekking tot de uitwisseling van persoonsgegevens tussen concernvennootschappen volgens de AVG te controleren.

2. Welke arbeidsrechtelijke risico’s bestaan er bij een interne overplaatsing naar een ander ondernemingsstation?

Bij een interne overplaatsing binnen het concern bestaan diverse arbeidsrechtelijke risico’s. Allereerst kan een eenzijdige overplaatsing zonder contractuele grondslag een ontoelaatbare wijziging van de arbeidsvoorwaarden zijn en daarmee als maatregel ongeldig of zelfs als opzegging gelden, indien een wijzigingsontslag in de zin van § 2 KSchG niet correct wordt uitgevoerd. Het risico bestaat dat de werknemer bezwaar aantekent tegen de maatregel en vorderingen indient voor voortzetting van de werkzaamheden op de oorspronkelijke locatie. Indien de overplaatsing gepaard gaat met nadelige wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden, zoals loonsverlaging, verschlechtering van de reistijd of sociale voorzieningen, zijn deze eveneens juridisch aanvechtbaar. Een gebrekkige of ontbrekende betrokkenheid van de ondernemingsraad kan conform § 99 lid 1 BetrVG leiden tot de ongeldigheid van de maatregel. Ook kan het gelijkheidsbeginsel of het AGG in het geding komen wanneer bepaalde groepen werknemers bevoordeeld of benadeeld worden. Tot slot kunnen arbeidsrechtelijke procedures volgen over de geldigheid en redelijkheid van de overplaatsing, wat kan leiden tot kosten en reputatieschade.

3. Welke gevolgen heeft de toewijzing van een ondernemingsstation voor het bestaande arbeidscontract?

De toewijzing aan een ander ondernemingsstation binnen de concern kan – afhankelijk van de opzet van het arbeidscontract – worden ingevuld als een overplaatsing binnen de bestaande maatschappij, als interne concerndetachering of als een wisseling van contractuele werkgever. Als het arbeidscontract voldoende flexibel is, maakt het toewijzing aan verschillende vestigingen of onderdelen mogelijk zonder contractswijziging. In veel gevallen vereist een permanente toewijzing aan een andere concernmaatschappij echter een aanpassing van het contract, mogelijk samen met een bedrijfsverplaatsing volgens § 613a BGB. Hierbij behouden werknemers bepaalde rechten en beschermingen, zoals de voortzetting van collectieve afspraken. Bij een tijdelijke detachering blijft het bestaande contract meestal bestaan, maar moeten rol, taken en terugkeermogelijkheden duidelijk gedefinieerd zijn om statuskwesties (zoals bedrijfslidmaatschap, instructiebevoegdheden) te regelen. Wijzigingen in essentiële contractuele bepalingen – bijvoorbeeld inzake loon, werktijd of sociale voorzieningen – vereisen een uitdrukkelijke overeenkomst.

4. In welke gevallen is de betrokkenheid van de ondernemingsraad bij een concernbrede overplaatsing vereist?

De betrokkenheid van de ondernemingsraad is volgens § 99 BetrVG nodig, wanneer er sprake is van een overplaatsing in de zin van § 95 lid 3 BetrVG. Dat is het geval wanneer de werknemer blijvend aan een andere werkplek wordt toegewezen of wanneer de maatregel naar verwachting langer dan een maand duurt en de werkzaamheden wezenlijk veranderen. Dit geldt ook voor interne overplaatsingen binnen het concern, zolang de werknemer formeel bij het oude bedrijf blijft werken. Bij een volledige wijziging van werkgever naar een andere concernvennootschap moeten zowel de oude als de nieuwe ondernemingsraad worden betrokken, bijvoorbeeld bij reglementen inzake bedrijfsverplaatsingen. Indien het bedrijf de betrokkenheid nalaat, is de maatregel juridisch ongeldig. Daarnaast kan het nodig zijn om informatieverplichtingen richting de personeelsvertegenwoordiging of cao-partijen na te komen.

5. Moeten bij het wisselen van ondernemingsstation ook fiscale en sociale zekerheidsaspecten worden meegenomen?

Ja, bij het wisselen van ondernemingsstation – vooral bij grensoverschrijdende detachering of overplaatsing binnen de concern – moeten zowel fiscale als sociale zekerheidsbepalingen worden nageleefd. Fiscaal gezien moet worden onderzocht of een verhuizing of het opnemen van werkzaamheden in het buitenland leidt tot beperkte of onbeperkte belastingplicht en hoe het loon, sociale uitkeringen en eventuele toeslagen worden belast. Dubbelbelastingverdragen van de betrokken staten moeten worden nageleefd om dubbele belasting te voorkomen. Vanuit sociaalzekerheidsrechtelijk perspectief is vooral relevant onder welk stelsel (land van herkomst of land van tewerkstelling) de werknemer valt. Bij uitzendingen binnen de EU is meestal de A1-procedure verplicht, bij uitzendingen buiten Europa kunnen bilaterale verdragen gelden of is het afsluiten van een uitzendovereenkomst nodig. Er dreigen aanzienlijke boetes en naheffingen als bijdragen aan verkeerde systemen worden afgedragen.

6. Welke eisen op het gebied van gegevensbescherming spelen bij de interne toewijzing van een ondernemingsstation?

Het intern doorgeven van medewerkersgegevens bij toewijzing of overplaatsing is bijzonder gevoelig vanuit privacy-oogpunt. Volgens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn concerns verplicht om de overdracht van persoonsgegevens (naam, adres, personeelsgegevens, evt. gezondheidsgegevens voor arbeidsveiligheid) tussen verschillende vennootschappen op een juridische basis te plaatsen. Dat is doorgaans de uitvoering van de arbeidsovereenkomst volgens art. 6 lid 1 sub b AVG en gerechtvaardigde belangen volgens art. 6 lid 1 sub f AVG. Technische en organisatorische maatregelen moeten voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot de gegevens. Bij internationale gegevensdoorgifte, vooral naar derde landen buiten de EU, moet een passend beschermingsniveau zijn gewaarborgd (zoals door standaardcontractbepalingen of Binding Corporate Rules). Werknemers moeten worden geïnformeerd over de aard, het doel en de omvang van de gegevensdoorgifte (art. 13 AVG) en recht hebben op inzage, rectificatie en eventueel verwijdering. Een functionaris voor gegevensbescherming moet bij het proces worden betrokken.